De Rozenkrans van Titus Brandsma
Ik vertel hier het verhaal van een rozenkrans, een gebedssnoer. Een heel bijzondere rozenkrans. Gemaakt van splinters hout, knopen van kampkleding en een touwtje dat die naam eigenlijk niet verdient. Eigenlijk is het een rozenkrans van niets. Wie er hard aan trekt, heeft alleen maar splinters, knopen en stukjes touw in zijn of haar hand. En toch bood deze rozenkrans ooit geweldig veel houvast. Er is dus soms weinig bezit voor nodig om houvast te hebben. Sterker nog, wat waardeloos is, kan geweldige waarde hebben: splinters, touw en knopen.
De rozenkrans behoorde toe aan Titus Brandsma, de bevlogen karmeliet die in 1942 langs redacties van kranten in bezet Nederland reisde en die iedere hoofdredacteur en redactie op het hart drukte: wijk niet voor de terreur van de nazi’s, kom op voor de vrijheid van het woord. Titus was de pleitbezorger van de vrijheid en de waarheid. Daarom werd hij opgepakt, van 12 maart tot 28 april zat hij vast in kamp Amersfoort. Daar heeft hij deze rozenkrans gemaakt, samen met de andere gevangenen. Samen baden ze het Onze Vader en Wees Gegroet, op de momenten dat alles duister was en het nacht was in vele harten. Titus zocht dan de mannen op die het moeilijk hadden, sprak hen moed in en bad de rozenkrans. Iedere nacht opnieuw werden al die bange harten verbonden met elkaar en met God.
'Wacht, ik heb nog wat voor je'
Een van die gevangenen in kamp Amersfoort was Leo Siegmund. Deze gymleraar van het Carmel Lyceum in Oldenzaal was opgepakt omdat hij de preken vertaalde en verspreidde van Clemens von Galen, de bisschop van Münster die een felle tegenstander was van de nazi-ideologie. Siegmund kende Titus Brandsma als bestuurslid van de school waar hij gym gaf. In Amersfoort kwamen ze elkaar weer tegen. Op de verjaardag van Hitler, 20 april 1942, kreeg een aantal gevangenen gratie, onder wie Leo Siegmund. Op de appèlplaats van het concentratiekamp namen Titus en Leo afscheid van elkaar. Toen Siegmund wilde vertrekken, zei Titus: ‘Wacht, ik heb nog wat voor je’. Hij pakte zijn rozenkrans en gaf die aan Leo Siegmund. Titus kwam niet vrij, hij ging naar Scheveningen en daarna naar Dachau. Daar stierf hij 26 juli 1942. Hij boog niet voor de terreur, hij stierf voor de vrijheid. En hij vond zijn houvast in de rozenkrans.
De zoon van Leo Siegmund heet Theo Siegmund en is priester van het aartsbisdom Utrecht. Hij heeft de rozenkrans altijd bewaard. Vier jaar geleden mocht ik de rozenkrans een paar dagen lenen voor een toespraak bij de dodenherdenking op 4 mei. Ik heb toen gezegd dat deze rozenkrans me raakte om drie redenen. In het diepst van de nacht, midden in het lijden, kunnen mensen houvast vinden in spullen die normaal gesproken niets waard zijn. Wat waardeloos lijkt, krijgt waarde. In onvrijheid en gevangenschap kan een rozenkrans machtelozen en kwetsbaren verbinden met elkaar en met God. En tenslotte, in de meest verlaten eenzaamheid verwijzen de knopen en splinters naar God. Als mensen niets meer kunnen en alleen zijn met hun angst, is er het gebed. ‘Want Gij, o Jezus, zijt bij mij, ik was U nimmer zoo nabij, blijf bij mij, bij mij, Jezus zoet, Uw bijzijn maakt mij alles goed’, schreef Titus in een brief vanuit gevangenschap.
Toen ik het verhaal over deze rozenkrans verteld had bij de dodenherdenking, was het heel lang stil. In de stilte werd de reliek doorgegeven, van de ene hand in de andere hand. Ieder was even verbonden met Titus, met de andere gevangenen, met God. En iedereen wist: als de vrijheid onvrijheid wordt, is alles anders. Dan zijn splinters, knopen en touw genoeg om houvast te krijgen. Als alle vaste grond wordt weggeslagen, is er het geloof in God. Als een weg naar de diepste vrijheid in onvrijheid.
~ Leo Fijen, lid comité van aanbeveling ~